Willemstad - Ondergetekenden zijn u erkentelijk voor het oproepen van de door hen bij schrijven van 24 dezer aangevraagde openbare vergadering.
AANGAANDE HET REGEERAKKOORD
In verband daarmee verzoeken zij u om ook de minister-president uit te nodigen voor de behandeling van het agendapunt aangaande het regeerakkoord dat de titel ‘Dignidat Humano ta Sentral’ (Menselijke waardigheid centraal) heeft meegekregen. Beoogd wordt om te onderzoeken of het op 23 december ingezworen kabinet het vertrouwen van de Staten geniet en, indien dat niet het geval is, na te gaan of er termen aanwezig zijn die ondergetekenden in staat stellen het kabinet niettemin te gedogen. Zulks zal het geval zijn indien tijdens de vergadering de regering zich bij monde van de minister-president tot het volgende verbindt:
1. Kosten van levensonderhoud en “costs of doing business”
Als gebruikelijk sinds 1995 is het jaar 2016, zoals de centrale bank wederom bevestigt, in economische zin een verloren jaar geweest voor de meerderheid van het volk en voor het bedrijfsleven. De reële economische groei in Curaçao is in 2016 volgens voorlopige cijfers nihil geweest (0,0 procent .)
Ondanks het feit dat deze situatie al bijna twintig jaren voortduurt bevat het regeerakkoord geen, althans onvoldoende concrete elementen om een wijziging aan te brengen in deze bron van armoede, criminaliteit en ongezonde woon- en leefomstandigheden.
Een belangrijke oorzaak hiervan zijn de kosten van levensonderhoud en de “cost of doing business”, die onder meer het gevolg zijn van de buitensporig hoge water- en elektratarieven waarmee de samenleving ten onrechte belast wordt.
Ondergetekenden achten het niet langer aanvaardbaar dat het Land toestaat dan wel eraan meewerkt, dat Aqualectra diens buitensporig lekverlies van maar liefst 45 a 52% aan het volk en het bedrijfsleven doorberekent. Zij vinden daarom dat de regering zich moet verbinden om uiterlijk 1 maart 2017 de water- en elektratarieven te verlagen en Aqualectra te dwingen haar eigen inefficiëntie te absorberen. Daartoe zal het Land over moeten gaan tot de aanwending van zowel haar rechten als enige aandeelhouder als de bevoegdheid om tarieven vast te stellen.
2. Toekomst van de raffinaderij
Ondergetekenden menen dat de regering zich dient te verbinden om op transparante wijze en in overleg met de Staten de positiebepaling inzake toekomst van de raffinaderij voor te bereiden alvorens de besprekingen in het kader van de Heads of Agreement met Understanding (MoU) tussen Curaçao en Guangdong Zhenrong Energy China Zhenrong Holding Limited (CZR) voort te zetten. Bij de standpuntbepaling zal rekening moeten worden gehouden met de geopolitieke implicaties van de te maken keuzes en zullen derhalve de goede betrekkingen met Venezuela volledig en deugdelijk verdisconteerd moeten worden. De onderhandelingen zelf zullen moeten worden toevertrouwd aan een deskundig en compacte onderhandelingscommissie. Met andere woorden de Multi-Disciplinary Project Team (MDPT)zal niet langer daarmee belast zijn.
Verder verzoeken ondergetekenden dat de regering zich verbindt om het er heen te leiden dat:
• Zolang geen “Due Diligence” dan wel een “Reverse Due Diligence” is uitgevoerd ten aanzien van GZE en CZR en met de Staten besproken, het Land, de MDPT en Refineria di Kòrsou geen verdere verrichtingen ondernemen in de betrekkingen met voornoemde ondernemingen;
• Er een “Side Letter” wordt gehecht aan de Heads of Agreement van 19 november 2016 behelzende een amendering daarvan teneinde te verzekeren dat:
(a) GZE en CZR ermee instemmen dat de “Due Diligence” dan wel een “Reverse Due Diligence” onverwijld kan plaatsvinden;
(b) wordt beaamd dat de “Final Lease Agreements”, op straffe van ongeldigheid, aan de goedkeuring vooraf van de Staten onderheving is.
• De “Heads of Agreement” onverwijld naar de Staten wordt verzonden en openbaar wordt gemaakt;
• Er onder de leiding van de Algemene Rekenkamer een anti-corruptie commissie wordt geïnstaleerd die belast wordt met het waarborgen van de integriteit van het proces, mede ter voorkoming van zelfverrijking door de betrokken;
• De Algemene Rekenkamer een onderzoek doet naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van de betrokken uitgaven van RDK alsmede de MDPT;
• Zolang de MDPT nog bestaat deze te instrueren om de vertegenwoordiger van het vakbondwezen volledig te betrekken in haar werkzaamheden.
3. Hogere beroepsopleiding politie
Ondergetekenden menen dat voor zover er een behoefte bestaat aan een hogere beroepsopleiding voor politieambtenaren de regering zich moet verbinden om een dergelijke opleiding bij de bestaande onderwijsinstellingen van het Land onder te brengen, met name de politieopleiding school en/of de Universiteit van Curaçao Dr. Moises Frumencio Da Costa Gomez. De bestemming van middelen die reeds op de meerjarenbegroting zijn opgevoerd voor de bekostiging van een particuliere hogere beroepsopleiding voor politieambtenaren zal daartoe her-bestemd moeten worden. Voor zover nodig zal het Land zich op de exceptie van onwettigheid dienen te beroepen om andersluidende afspraken met particulieren ongedaan te maken.
4. Consensus rijkswetten
Ondergetekenden onderschrijven de bijgevoegde brief d.d. 12 december 2008 van oud-premier Don Martina aan de toenmalige Nederlandse minister-president Balkenende [Bijlage I] en achten mede op grond daarvan dat de regering zich dient te verbinden om op uiterlijk 1 maart 2017 de volgende overeenkomsten – genoemd consensusrijkswetten – met ingang van 1 januari 2019 op te zeggen:
• Rijkswet financieel toezicht Curaçao en St. Maarten;
• Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
• Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba; en,
• Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving.
Teneinde bij landsverordening te voorzien in de onderwerpen die thans in de genoemde rijkswetten worden geregeld, zullen de Staten zich verbinden om met toepassing van hun initiatief recht de noodzakelijke initiatief voorstellen uiterlijk 31 december 2017 overeenkomstig de bepalingen van de Staatregeling te hebben behandeld.
5. Fondo pa Deporte i Responsabilidat Sosial (fonds voor sport en sociale verantwoordelijkheid, FDRS).
De oprichting van FDRS was in het regeerakkoord 2012-2016 overeengekomen. Het fonds viel onder de verantwoordelijkheid van de voormalige Financiënminister José Jardim en richt zich op jongeren tussen de 4 en 24 jaar oud zijn. Organisaties kunnen bij de stichting aankloppen voor een subsidie. In jaar 2013 heeft het fonds een bedrag van een half miljoen gulden gekregen van de regering en vervolgens elk jaar daarna op jaarbasis een subsidie van acht ton ontvangen.
Ondergetekenden vinden het onjuist dat de overheid nalaat om haar taak op het gebied van de bevordering van sport en sociale verantwoordelijkheid, te volbrengen en in plaats daarvan een stichting als FDRS subsidieert.
Zij achten het niet gepast dat FDRS geld krijgt van de overheid terwijl andere organisaties, die zich inzetten voor armoedebestrijding en bescherming van minderjarigen tegen misbruik, geen of te weinig geld krijgen.
De regering dient zich te verbinden om de subsidie/opdrachten van diensten aan FDRS stop te zetten en de vrijgekomen middelen te bestemmen voor organisaties die zich inzetten voor armoedebestrijding en de bescherming van minderjarigen tegen misbruik die thans geen of te weinig geld krijgen.
AANGAANDE ORGANISATIE VAN DE WERKZAAMHEDEN
Ondergetekenden hechten eraan u op voorhand eraan te herinneren dat vanwege de niet eerder voorgekomen situatie dat er slechts veertien (14) zittende leden van de Staten zijn, de vergadering onder de vigeur van artikel 120 van het Reglement van Orde van de Staten zal plaatsvinden. Ingevolge deze bepaling en in de gevallen waarin het reglement of enige andere wettelijke regeling niet voorziet, beslist de meerderheid van de leden. Voor de goede orde zij tevens opgemerkt dat het reglement slechts een beschikking is van de Staten ex artikel 62 van de Staatsregeling. Het is dus geen wettelijke regeling in de zin van artikel 2 van de Staatsregeling en is als zodanig te allen tijde volledig onderschikt aan die wettelijke regelingen. Tegen deze achtergrond berichten wij u nog als volgt:
1. Onderzoek van geloofsbrieven
Voor zover er zich geloofsbrieven bevinden tussen de ingekomen stukken verbinden ondergetekenden zich hierbij om die als voorgeschreven door art. 47 van de Staatsregeling te onderzoeken en daartoe met in achtneming van het volgende in te zullen stemmen met de samenstelling van een commissie van onderzoek als bedoeld in artikel 3 van het regelement, bestaande uit hun midden gekozen leden.
Mede gelet op o.a. artikelen 113, 115, 117 en 126 van het Kiesreglement en ook het bepaalde in artikel 5 van het Reglement van Orde aangaande de mogelijkheid dat de commissie behoefte kan hebben aan nadere inlichtingen zal de commissie haar werkzaamheden aanvangen en daarover ex artikel 4 van het reglement verslag uitbrengen na de behandeling en afsluiting van het agendapunt inzake het regeerakkoord.
2. Toepassing van artikel 56 Staatsregeling
Als reeds opgemerkt, vanwege de niet eerder voorgekomen situatie dat er slechts veertien (14) zittende leden van de Staten zijn, zal de vergadering onder de vigeur van artikel 120 van het reglement plaatsvinden. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van artikel 67 van het reglement.
Deze bepaling die uitgaat van de normale situatie stipuleert dat, wanneer er geen elf (11) leden meer ter vergadering aanwezig zijn, de voorzitter, na zich door hoofdelijke oproeping van het aantal aanwezige leden te hebben verzekerd, de vergadering verdaagt tot een nader tijdstip. Het moge duidelijk zijn dat die bepaling niet zodanig maar worden opgevat dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan het bepaalde in artikel 56, eerste lid van de Staatsregeling.
Daar wordt immers bepaald, dat de Staten alleen mogen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal “zittende leden” ter vergadering aanwezig is. D.w.z. dat, nu er slechts 14 zittende leden zijn, de beraadslaging en besluitvorming kan plaatsvinden zolang er minstens acht (8) leden aanwezig zijn.
3. Prerogatief van de voorzitter
Ondergetekenden vragen tenslotte uw aandacht voor hetgeen in eerste aanleg is overwogen en weergegeven in het vonnis van Hof van 18 april 1978 inzake Werleman e.a. vs Frans-Michel e.a. heeft bepaald aangaande het zgn. prerogatief van de voorzitter:
“Het prerogatief van de voorzitter … bestaat … niet. … het Reglement van Orde … geeft de voorzitter geen prerogatief maar legt hem de plicht op de werkzaamheden der Staten te leiden en dat is geheel anders dan een recht die werkzaamheden naar believen stil te leggen voor de tijd dat hem goeddunkt. Wanneer de voorzitter tegen de wens van de meerderheid de vergadering sluit, is het niet meer dan natuurlijk dat die meerderheid die sluiting negeert en de vergadering voortzet onder andere voorzitterschap.”
Ondergetekenden achten het van belang dat u kennis draagt van deze jurisprudentie en dat u weet dat zij zich aansluiten bij die overweging van het gerecht opdat u er van bewust bent dat, indien u tegen de wens van de meerderheid van de leden weigert de vergadering voort te zetten, zij die weigering zal negeren en de vergadering onder ander voorzitterschap zullen voortzetten.
Wij hopen u hiermee genoegzaam te hebben ingelicht en verblijven met gevoelens van hoogachting,