15
Fri, Nov
0 New Articles

Lokal

Willemstad - Inzake de onrechtmatigheid van het Landsbesluit van 12 februari 2017, houdende de ontbinding van de Staten van Curaçao

OVERWEGENDE DAT:

-    ingevolge artikel 43, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk, elk der landen zorg draagt voor de verwezenlijking van onder meer de fundamentele menselijke rechten en vrijheden;
-    ingevolge artikel 20 van het Reglement van de Gouverneur van Curaçao, de Gouverneur in diens hoedanigheid als vertegenwoordiger van de regering van het Koninkrijk toezicht houdt op de naleving van de rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur en van de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties en ter zake de nodige voordrachten doet aan de regering van het Koninkrijk;
-    deze fundamentele menselijke rechten en vrijheden, behalve in de Staatsregeling van Curaçao, ook in voor het Land geldende verdragen worden gewaarborgd;
-    verdragsbepalingen ingevolge artikel 2 van de Staatsregeling interne werking hebben en in acht dienen te worden genomen bij het vaststellen van landsbesluiten, ongeacht het onderwerp van dergelijke besluiten;
-    voor zover hier van belang, ingevolge artikel 3 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de Hoge Verdragsluitende Partijen, waaronder het Koningrijk, zich hebben verbonden om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen;
-    blijkens de uitleg van deze bepaling in de zaak Timke versus Duitsland (Beslissing van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens van 11 september 1995, Application No. 27311/95) het vereiste van “redelijke tussenpozen” inhoudt dat de zittingsduur van het betrokken vertegenwoordigende lichaam lang genoeg behoort te zijn om de gekozenen in staat te stellen een wetgevingsagenda uit te stippelen en deze ten uitvoer te brengen;
-    dienaangaande in Timke versus Duitsland als volgt is overwogen:

“The Commission finds that the question whether elections are held
at reasonable intervals must be determined by reference to the purpose of parliamentary elections.  That purpose is to ensure that fundamental changes in prevailing public opinion are reflected in the opinions of the representatives of the people.  Parliament must in principle be in a position to develop and execute its legislative intentions - including longer term legislative plans.  Too short an interval between elections may impede political planning for the implementation of the will of the electorate; too long an interval can lead to the petrification of political groupings in Parliament which may no longer bear any resemblance to the prevailing will of the electorate. In the light of these considerations, it cannot be said that a five years interval between elections does not ensure the free expression of the opinion of the people in the choice of the legislature.”

-    hetzelfde geldt voor artikel 25, onder (b) van het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (“IVBPR”), waarbij het Koninkrijk zich heeft verbonden om te waarborgen dat elke burger het recht heeft en in de gelegenheid gesteld wordt om, zonder onderscheid en zonder onredelijke beperkingen, te stemmen en gekozen te worden door middel van “betrouwbare periodieke verkiezingen” die gehouden worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemming, waardoor het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers wordt verzekerd;
-    hieruit volgt dat een beslissing om verkiezingen te houden binnen een korte periode nadat verkiezingen zijn gehouden niet aan het vereiste van de genoemde verdragsbepalingen voldoet indien daartoe niet een dwingende noodzaak bestaat;
-    daarom het Landsbesluit van 12 februari 2017, no. 17/0223, houdende de ontbinding van de Staten van Curaçao ingaande 11 mei 2017, wegens strijdigheid met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM rechtskracht ontbeert en daarom dient te worden geschorst en vernietigd;
-    artikel 41 van de Staatsregeling voorschrijft dat de zittingsduur van de Staten vier jaren is;
-    weliswaar artikel 53 van de Staatsregeling hierop een uitzondering maakt door het mogelijk te maken dat de Staten voortijdig bij landsbesluit ontbonden worden;
-    echter, zoals voor alle bestuurlijke- en wetgevingshandelingen geldt, ook de bevoegdheid om de Staten te ontbinden met in achtneming van de op het land rustende verdragsverplichtingen, behoort te worden toegepast;

GELET OP HET FEIT DAT:

-    de reguliere verkiezingen voor de Staten op 5 oktober 2016 zijn gehouden;
-    de zittingsduur van de op grond van die verkiezingen gekozen Staten op 2 november 2016 is aangevangen;
-    op basis van de uitslag van voornoemde verkiezingen er een regeringscoalitie is gevormd, bestaande uit de partijen MAN, PAR, PNP en Pueblo Soberano, die het op 23 december 2016 onder leiding van de heer Hensley Koeiman aangetreden kabinet ondersteunde;
-    bij brief van 12 februari 2017 de fractie van Pueblo Soberano in de Staten aan de Gouverneur te kennen heeft gegeven niet langer bereid te zijn het zittende kabinet-Koeiman te steunen zodat de ministers in het kabinet-Koeiman niet langer het vertrouwen genieten van een meerderheid in de Staten gesteld;
-    bij brief van 12 februari 2017 elf leden van de Staten, aldus een meerderheid van het aantal zitting hebbende leden van de Staten, met bijsluiting van een door hen ondertekende verklaring van bereidwilligheid, aan de Gouverneur te kennen hebben gegeven dat zij voornemens en bereid zijn om een nieuw te vormen kabinet te ondersteunen en daarom de Gouverneur uitgenodigd hebben om een formatieproces aan te vangen;
-    naar aanleiding hiervan de ministers van het kabinet-Koeiman op 12 februari 2017, overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Staatsregeling, hun ambt ter beschikking hebben gesteld;
-    daarom nimmer sprake is geweest van een conflict tussen het kabinet en de Staten op grond waarvan een ontbinding van de Staten gerechtvaardigd of aanvaardbaar kon zijn;
-    het kabinet-Koeiman, eveneens op 12 februari 2017, ondanks het bestaan van de voornoemde verklaring van bereidwilligheid, tot de ontbinding van de Staten per 11 mei 2017 besloot, met bepaling van de nieuwe verkiezingen op 28 april 2017;
-    indien deze beslissing wordt uitgevoerd dit zal betekenen dat de zittingsduur van de op 5 oktober 2016 gekozen Staten tot nauwelijks meer dan (6) maanden beperkt zal worden – dus minder dan  13% van de normale zittingsduur - hetgeen bij verre niet lang genoeg is om, zoals artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM vereist en in Timke v Duitsland is beaamd, de tot de Staten gekozenen in staat te stellen een wetgevingsagenda uit te stippelen en deze ten uitvoer te brengen;
-    een dergelijk korte zittingsduur evenmin voldoet aan het vereiste van “betrouwbare periodieke verkiezingen” neergelegd in artikel 25(b) IVBPR;
-    de Gouverneur in diens hoedanigheid als vertegenwoordiger van de Koninkrijksregering een hem voorgedragen landsbesluit niet vast behoort te stellen, wanneer het besluit in strijd acht met o.a. het Statuut en een internationale regeling;
-    hij hiervan terstond kennis behoort te geven aan de Koning als hoofd van de regering van het Koninkrijk met het oog op een beslissing ter zake door de regering van het Koninkrijk op de voet van artikel 50 van het Statuut;
-    het daarom ten zeerste te betreuren is dat hoewel het Land in strijd heeft gehandeld met de zorgplicht neergelegd in artikel 43, eerste lid van het Statuut voor het Koninkrijk, toepassing van artikel 21 van het Reglement van de Gouverneur van Curaçao achterwege is gelaten;
-    bovendien door het nimmer, althans nimmer daadwerkelijk gesteund zijn geweest van het kabinet-Koeiman door een meerderheid in de Staten, de ontbinding van de Staten, die in essentie bedoeld is als een middel tot conflictoplossing, oneigenlijk en in strijd met het wezen van het ontbindingsrecht is aangewend door het kabinet-Koeiman;
-    de werkelijke reden voor het besluit van het kabinet-Koeiman tot ontbinding van de Staten gelegen is in een niet of onvoldoende geslaagde kabinetsformatie waardoor het kabinet-Koeiman slechts 57 dagen heeft gediend zonder de vereiste genoegzame steun van een meerderheid in de Staten, dan wel zonder dat duidelijkheid heeft bestaan over die steun;
-    de coalitie van partijen die geleid heeft tot de vorming van het kabinet-Koeiman kennelijk door nieuwe verkiezingen alsnog een poging wenst te doen om toch een meerderheid in de Staten te verkrijgen, die het nu niet heeft;
-    er daarin geen enkele rechtvaardiging kan worden gevonden om de zittingsduur van de Staten drastisch in te korten en de kiezers opnieuw te raadplegen zonder dat sprake is van te maken beleidskeuzes die geen rol konden spelen of hebben gespeeld bij de nog maar onlangs op 5 oktober 2016 gehouden verkiezingen;
-    er integendeel grond is om te komen tot de vorming van een op een andere coalitie steunend kabinet dat wel het vertrouwen geniet van een ook ruimere meerderheid in de Staten dan het kabinet-Koeiman ooit daadwerkelijk heeft gehad of op heeft mogen rekenen;
-    het voorgaande ook verklaart waarom het kabinet-Koeiman de Staten niet heeft geraadpleegd voordat het landsbesluit tot ontbinding van de Staten door het kabinet-Koeiman aan de Gouverneur ter ondertekening werd voorgelegd, terwijl, gezien de nieuwe meerderheid in de Staten, uit democratisch oogpunt, wel eerst met de Staten overlegd had moeten worden;
-    niet met recht kan worden betoogd dat, gezien de ontwikkelingen in de Staten en het feit dat er Statenleden zijn die vlak na de verkiezingen met hun fractie hebben gebroken, de vraag gerechtvaardigd is of de Staten nog wel in voldoende mate de wil van het kiezersvolk vertegenwoordigen;
-    immers weliswaar het kiesstelsel uitgaat van een lijstenstelsel met enkelvoudige voorkeursstem, doch dat in artikel 56, derde lid, van de Staatsregeling het beginsel van het vrije mandaat van de leden van de Staten is bepaald;
-    immers, als fracties en partijen gaan over bezetting of behoud van de zetel door een gekozen lid, zij dan ook gaan over het inhoudelijke gedrag van volksvertegenwoordigers;
-    alle westerse parlementaire democratieën om die reden het verbod kennen om volgens een last te stemmen, hetgeen impliceert dat  alleen de gekozen volksvertegenwoordiger kan beschikken over zijn of haar zetel in het parlement;
-    het beginsel van vrije mandaat dus mede inhoudt dat leden niet gebonden zijn aan enige fractie- of partijdiscipline en dat de kiezers zich ervan bewust zijn dat de gekozen leden zich onafhankelijk dienen op te stellen en zij slechts uit vrije wil optreden als lid van een fractie in de Staten;
-    het beginsel van vrije mandaat eveneens met zich brengt dat de leden van de Staten het recht hebben om zelfstandig, dat wil zeggen onafhankelijk van de lijst, waarop zij zijn gekozen, al dan niet vertrouwen te geven aan een of meerdere ministers;
-    indien het gerechtvaardigd zou zijn om de Staten binnen minder dan zeven maanden na de reguliere verkiezen te ontbinden enkel en alleen omdat leden van de Staten zich hebben onttrokken aan de fractie- of partijdiscipline, de conclusie moet zijn dat het daartoe strekkende landsbesluit in strijd is met artikel 56, derde lid, van de Staatsregeling;
-    de beslissing om de overlopende leden te bestraffen door de Staten te ontbinden komt neer op een overtreding van het verbod op misbruik van recht en bevoegdheid neergelegd in artikel 17 EVRM
-    daarom het feit dat er Statenleden zijn die vlak na de verkiezingen met hun fractie hebben gebroken geen rechtsgeldige grond is om de zittingsduur van de Staten, in weerwil van artikel 3 Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 25 IVBPR, tot nauwelijks meer dan zes (6) maanden te beperken;
-    overigens, slechts twee leden met hun fractie hebben gebroken, terwijl er nog geen eens vijf (5) maanden voorbij zijn sinds de reguliere verkiezingen, zodat het buitensporig is om op grond daarvan vol te willen houden dat de Staten niet langer in voldoende mate de wil van het kiezersvolk vertegenwoordigen;
-    de Hoge Raad in zijn arrest inzake de Arubaanse verkiezingsafspraak (HR 18-11-1988, AB 1989, 185 Arubaanse verkiezingsafspraak) geoordeeld heeft dat het beginsel van het vrije mandaat inhoudt dat zowel fractiebinding als partijlidmaatschap geen invloed kan hebben op het al dan niet aanblijven van een gekozen Statenlid;
-    ook de Regering van een bepaalde politieke constellatie niet, uit wraak of om alsnog steun in de Staten te verkrijgen, via de achterdeur van het ontbindingsrecht, invloed mag hebben op het al dan niet aanblijven van een gekozen Staten.

REDENEN WAAROM:

De Staten, aangaande de Regering, in openbare vergadering bijeen:

1.    verklaren dat de Staten van Curaçao van oordeel zijn dat het Landsbesluit van de 12e februari 2017, no. 17/0223, houdende de ontbinding van de Staten, in strijd met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 25 IVBPR is genomen alsook in strijd is met het wezen van het ontbindingsrecht omdat het niet gaat om een conflict waarvoor het hernieuwd raadplegen van de kiezers noodzakelijk is, zodat het besluit daarom onrechtmatig is genomen;
2.    vorderen daarom dat de Regering onverwijld voornoemd landsbesluit intrekt en alle rechtsgevolgen daarvan ongedaan maakt;
3.    herhalen voorts de mededeling aan de Regering dat meerdere ministers in het kabinet-Koeiman niet langer het vertrouwen van de meerderheid in de Staten genieten, terwijl slechts de ministers Jaime L. Cordoba en Ruthmilda D. Larmonie-Cecilia wel het vertrouwen van de meerderheid in de Staten genieten;

de Staten voorts, aangaande de Gouverneur als vertegenwoordiger van de Regering van het Koninkrijk, in openbare vergadering bijeen:

4.    herhalen dat naar hun oordeel het Landsbesluit van de 12e februari 2017, no. 17/0223, houdende de ontbinding van de Staten, in strijd met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 25 IVBPR ,en aldus onrechtmatig is genomen;
5.    spreken hun verbazing en afkeur uit over het feit dat hoewel daardoor het Land in strijd heeft gehandeld met de zorgplicht neergelegd in artikel 43, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk, toepassing van artikel 21 van het Reglement van de Gouverneur van Curaçao achterwege is gelaten;
6.    doen, met inachtneming van artikel 63, eerste lid van Staatsregeling, een beroep op de Gouverneur om, indien de Regering niet later dan 6 maart 2017 geen uitvoering heeft gegeven aan deze motie, bij de Regering van het Koninkrijk te bevorderen dat het Landsbesluit van de 12e februari 2017, no. 17/0223, onverwijld, doch niet later dan 7 maart 2017 geschorst wordt en vervolgens overeenkomstig artikel 51 van het Statuut wordt vernietigd;
7.    dragen de Voorzitter op om uiterlijk op 7 maart 2017, om 12 uur ’s-Middags, bij de Gouverneur na te gaan of en in hoeverre uitvoering is gegeven aan het voorgaande en onverwijld daarover verslag te doen aan de Staten;
8.    bepalen dat na de afhandeling van deze motie in de Staten dit agendapunt niet wordt afgesloten en dat dit agendapunt op 7 maart 2017, om 1 uur in de namiddag, wordt hervat ter afhandeling van in punt 7 bedoelde verslag van de Voorzitter in de Staten.

Gaan over tot de orde van de dag