DEN HAAG - Verklaring van de minister van Buitenlandse Zaken Sigrid Kaag bij haar aftreden, donderdag 16 september 2021 in de Tweede Kamer.
"Voorzitter. We hebben gisteren gedebatteerd, intens en intensief, over de Nederlandse evacuatie naar aanleiding van de acute crisis in Afghanistan. Ik heb uitvoerig stilgestaan bij wat wel goed is gegaan, en wat niet. Ook in internationaal verband. Uw Kamer oordeelt dat het kabinet onverantwoord heeft gehandeld. En hoewel ik sta, en ik sta er pal achter, voor onze inzet, kan ik niets anders dan als eindverantwoordelijke minister de consequenties van dit oordeel aanvaarden.
In mijn opvatting over democratie en cultuur van ons bestuur moet de minister gaan als het beleid wordt afgekeurd. Ik zal daarom bij Zijne Majesteit de Koning mijn ontslag als minister van Buitenlandse Zaken indienen.
Buitenlandse Zaken was mijn passie. Dat zal u niet ontgaan zijn. Het is mijn hart, het is wie ik ben. Het was dan ook een grote eer, en een enorm genoegen, eerst als minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en daarna, teruggekeerd als minister van Buitenlandse Zaken, deze rol te mogen vervullen in kabinet Rutte III. Ik heb die positie in mei dit jaar aanvaard toen er een beroep op mij werd gedaan. En ik heb getracht het ambt waardig te vervullen. Het ambt mogelijk te maken, het ambt waarde te geven.
De inzet voor Afghanistan gaat door. Ook zonder mij, uiteraard. Want ik ben ervan overtuigd dat de medewerkers van Buitenlandse Zaken en Defensie hun uitstekende werk als team, als mensen, moedig en ongeïntimideerd en waardig zullen voortzetten. En ik dank hen enorm voor alles wat ze hebben gedaan, zullen blijven doen, en ook hoe ze mij als minister met verscheidene petten hebben gesteund.
En ik dank premier Rutte, Mark, voor zijn vertrouwen, en de collega’s in het kabinet voor de prettige samenwerking. Ik heb de bewindspersonen van D66 gevraagd in het belang van het land en de opgave waar het demissionaire kabinet voor staat, om daarvoor in functie te blijven en ze zijn daartoe bereid. En ik dank u zeer, en Gods zegen.”