19
Fri, Apr
0 New Articles

politiek

Den Haag - De liberale VVD wil anno 2016 het principe van tweederangs burgerschap formeel herintroduceren in het Koninkrijk der Nederlanden.

Het wetsvoorstel, Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland, beoogt ongelijke behandeling van Nederlanders uit de Caraïbische delen van het Koninkrijk, de zogenoemde ‘Antilliaanse Nederlanders’, door hen te onderwerpen aan een vestigingsregime, sociale rechten te ontnemen, te onderwerpen aan straatinspecties en ze te transformeren in een klasse uitzetbare burgers. Het wetsvoorstel laat de rechten van ‘Europese

WetsvoorstelNederlanders’ op de eilanden (net als die van Nederlanders elders in de wereld) ongemoeid, waardoor het qua intentie zonder meer kan worden gekwalificeerd als rassenwetgeving. Het wetsvoorstel gaat dwars in tegen internationale verdragen die het maken van onderscheid op basis van afkomst of etniciteit/ras verbieden. Het maken van onderscheid op basis van afkomst is bij hoge uitzondering te rechtvaardigen mits het expliciete doel insluiting en positieverbetering van historisch achtergestelde groepen is. Het wetsvoorstel van de VVD staat hier haaks op: het maakt een onderscheid naar etnische herkomst of ras met als doel de uitsluiting van mensen die een geschiedenis van achterstelling kennen.

Het wetsvoorstel zou een brede klasse van tweederangsburgers in het Koninkrijk der Nederlanden creëren. Alle zogenoemde ‘Antilliaanse Nederlanders’, de ‘kansarmen’ zowel als de beter gesitueerden, zouden onder de werkingssfeer van de wet vallen. ‘Antilliaanse Nederlanders’ zouden zich, in tegenstelling tot de overige Nederlanders, sociaaleconomisch moeten ‘bewijzen’ voordat ze zich in Nederland mogen vestigen. Het wetsvoorstel beperkt voorts de mogelijkheden voor emancipatie en maatschappelijke positieverbetering van die Antilliaanse Nederlanders die een geschiedenis van achterstelling hebben doorgemaakt, de zogenaamde ‘Kansarme Antillianen’, door ze expliciet uit te sluiten uit het rijkere Nederland. In de context van een zeer ongelijke welvaartsverdeling tussen Nederland en de eilanden zal de wet de kwetsbaarheid van alle Antilliaanse Nederlanders, maar nog meer de kwetsbaren, enorm vergroten.

Kanalen voor positieverbetering, die door velen van hen daadwerkelijk worden benut, worden hiermee geblokkeerd. Emancipatie binnen het koninkrijk zou hiermee een sterk geracialiseerd proces worden, omdat alleen kansarme ‘Europese Nederlanders’ van Curaçao, Aruba en Sint Maarten en Nederlanders uit Nederlandse provincies hun positie zouden kunnen verbeteren door verplaatsing naar de rijkere delen van het Koninkrijk, de zogenoemde ‘kansarme Antillianen’ niet. Deze fundamentele rechtsongelijkheid heeft volgens de voorzitter van het Overlegorgaan Caraïbische Nederlanders, psychiater Glenn Helberg, een zichtbaar psychisch effect tot gevolg: mensen die toch al moeite hebben om zich staande te houden in de samenleving en nu kennis nemen van de wettelijke verankering van hun ongelijke positie voelen zich verregaand vervreemd van die samenleving en handelen daar ook naar.

Ook vanuit historisch perspectief is dit regressieve burgerschapstraject (het betreft immers een juridische achteruitgang in de burgerschapspositie) moreel-ethisch onaanvaardbaar. De ongelijke welvaartsverdeling tussen Nederland en de eilanden stamt uit de tijd van het Nederlands kolonialisme, dat met het instituut van de slavernij een duurzame ongelijkheid tussen burgers en rechtelozen institutionaliseerde; een systeem van ongelijkheid dat ook na de afschaffing van de slavernij diepe sporen naliet in het fenomeen van de ‘kleurklassen’, vooral op Curaçao.

Ook de hedendaagse verhoudingen kenmerken zich op dit eiland door sociale, sociaaleconomische en symbolische distantie tussen de veelal rijkere enclaves van Europese Nederlanders en de overige bevolking die neerkomen op sociale apartheid. Deze enclaves op Curaçao zijn contexten waarbinnen kapitaalkrachtige Europese Nederlanders uitdrukking geven aan koloniale vertogen over rasverschil (gekoppeld aan het idee van Europese superioriteit) en waarin men voorbij lijkt te gaan aan een geschiedenis van structureel ‘Europees’ voordeel, zoals bijvoorbeeld uit de NPS documentaire Onder Elkaar uit 2013 naar voren komt. De opmerking van een op Curaçao gevestigde ‘Europese Nederlander’ dat ‘de neger *…+ wel uit het oerwoud *komt+, maar het oerwoud*…+ niet uit de neger’ drukte kernachtig het koloniale vertoog uit zoals dat in deze enclaves kennelijk circuleert en in de documentaire naar voren kwam.

Het wetsvoorstel zou een juridische basis onder de reeds bestaande de segregatie en sociale ongelijkheid in het Koninkrijk leggen en is daarom zondermeer, zoals het Overlegorgaan Caraïbische Nederlanders deed, als apartheidswetgeving te kwalificeren. Gelet op de effecten is het wetsvoorstel een voortzetting van koloniale verhoudingen in een nieuwe gedaante: het overgrote deel van de ‘Kansarme Antillianen’ die het voorstel beoogt uit te sluiten zijn immers de nazaten van de tot slaafgemaakten van toen. Daarbij wordt de koloniale logica, de apartheidslogica, van het wetsvoorstel onderstreept omdat ‘Europese Nederlanders’ op de Antillen maar ook Nederlanders in landen als Australië, Canada en de VS, kansarm of niet, vrijelijk van alle rechten en van alle kansen op fysieke en sociale mobiliteit en sociale zekerheid zouden kunnen blijven genieten. Net als tijdens het kolonialisme verankert het wetsvoorstel een hiërarchische kansenstructuur binnen een staatkundige entiteit. In de praktijk zullen de armere Antilliaanse Nederlanders, sowieso toch al het kind van de koloniale rekening, hard getroffen worden door uitsluitende werking van de wet; de ‘Europese’ Nederlanders zullen de dans ontspringen. ‘Europese’ burgers krijgen dus - zoals tijdens het kolonialisme - het alleenrecht op het fysiek innemen van ruimte, op verplaatsing naar en ontplooiing in die gebieden waar de kansen liggen.

Het feit dat het laatste amendement nu (naast ‘Europese Nederlanders’) bij wijze van excuus ook de Nederlanders op Bonaire, Sint-Eustacius en Saba wil vrijstellen van uitsluiting doet niets af aan de geracialiseerde logica en dito effecten van het wetsvoorstel. Overigens is het goed om te bedenken dat onrechtmatig onderscheid tussen burgers in de internationale verdragen en in de jurisprudentie ruim gedefinieerd is; zowel direct als indirect onderscheid op basis van etnische herkomst of ras zijn in strijd met dit recht. In die lijn observeerde de commissie Meijers dat het wetsvoorstel discriminatie op basis van etnische herkomst of ras impliceert. De door initiatiefnemer Bosman voorgestelde wijzigingen maken het wetsvoorstel niet minder problematisch, omdat het voorstel dit onderscheid blijft maken.

Het wetsvoorstel gelijkstellen met de Landsverordening Toelating en Uitzetting is appels met peren vergelijken. Initiatiefnemer André Bosman heeft in dit verband het wetsvoorstel een uitdrukking van reciprociteit genoemd en ‘dus’ legitiem. Ten eerste is het goed om te bedenken dat de LTU’s erfenissen van het koloniale verleden zijn; ze waren geen autonome initiatieven van de eilandbewoners en hun vertegenwoordigers. Ten tweede is het wetsvoorstel niet gericht op de BES-eilanden, die net als Aruba,

Curaçao en Sint-Maarten een LTU kennen, waardoor het argument van reciprociteit sowieso al mank gaat. Als een zogenaamd ‘reciproque’ regeling door de VVD niet nodig wordt geacht voor de BES eilanden, waarom dan wel voor Aruba, Curaçao en Bonaire? Nog belangrijker is, ten derde, dat het bij reciprociteit, wederkerigheid, niet alleen gaat om de inhoud maar ook om de achtergrond en de impact van een wet. Het wetsvoorstel is niet reciproque aan de LTU’s op Aruba, Curaçao en Sint Maarten omdat de context, de motivatie en het beoogde effect fundamenteel en diepgaand verschillend zijn.

De motivatie van de LTU’s, die de migratie vanuit het veel rijkere en grotere Nederland naar de eilanden reguleren, is ingegeven door de schaal van de eilanden (bevolkingsomvang, geografische omvang en economie) en is niet gestoeld op etnische-afkomst zoals het wetsvoorstel. Zoals Danitza Jabobs het in TV-debat met initiatiefnemer André Bosman in het programma Pauw & Witteman het formuleerde: ‘als 16 miljoen mensen van Nederland naar de eilanden zouden verhuizen, dan zou het eiland zinken.’ Voorts zou de Bosmanwet in de context van zeer grote welvaartsverschillen tussen Nederland en de eilanden een totaal ander effect hebben dan de LTU’s nu hebben. Die welvaartverschillen zijn een erfenis van een gigantische politiek-staatkundige asymmetrie tussen Nederland en de eilanden als gevolg van het kolonialisme, waarin Nederland als (voormalige) koloniale mogendheid zich ontwikkelde tot een rijke welvaartsstaat. De enorme verschillen in welvaart en macht brachten op hun beurt een geschiedenis van afhankelijkheid van Nederland met zich mee.

Die afhankelijkheid betekent onder meer dat Nederlandse burgers op de eilanden voor onderwijs, werkgelegenheid en andere voorzieningen aangewezen zijn op Nederland, terwijl het omgekeerde niet het geval is. De komst van Caraïbische Nederlanders naar Nederland is dus niet alleen een direct gevolg van het Nederlandse kolonialisme, het fenomeen is ook een noodzakelijke, vanzelfsprekende en legitieme route naar emancipatie en positieverbetering. Daaraan moet overigens direct worden toegevoegd dat

‘Antilliaanse Nederlanders’ niet alleen in Nederland komen ‘zoeken’ wat hun als (emanciperende) burgers toekomt; het overgrote deel van hen levert ook op allerlei manieren hun bijdrage aan de Nederlandse samenleving. Een feit dat in het politieke vertoog nauwelijks aan bod komt.

De Bosmanwet zou alleen ‘reciproque’ kunnen zijn als ze inhoudelijk en qua achtergrond en effect min of meer symmetrisch was; als ze een reactie was op een soortelijke regeling in een land van gelijke rijkdom en grootte (bijvoorbeeld België). Dat is nu stellig niet het geval. Kortom, de Bosmanwet zal de bestaande ongelijkheid binnen het koninkrijk op basis van ras en klasse dramatisch vergroten door er een juridische basis aan te geven, terwijl de LTU’s stellig niet dat effect hebben (de LTU’s hebben integendeel als doel om de kleinschalige overzeese delen van het koninkrijk te beschermen tegen ontwrichting). Overigens, als de LTU’s een onderscheid zouden maken tussen burgers dat in strijd is met internationale verdragen (waar geen aanwijzing voor bestaat), dan zou het neerkomen op ‘kwaad met kwaad vergelden’ om daar een gelijksoortige wet tegenover te willen stellen.

Het wetsvoorstel heeft overigens ook nu al een dramatisch effect teweeggebracht in de vorm van een fundamentele vertrouwensschade van een substantieel deel van de Nederlandse burgers ten opzichte van de regering: de grootste coalitiepartner stelt hun burgerschapsstatus immers op lossen schroeven. Hoewel het wetsvoorstel gericht is op ‘Antilliaanse Nederlanders’, ligt voor alle Nederlanders die in het dominante vertoog niet gezien worden als ‘echte’ Nederlanders het gevaar van tweederangs- burgerschap en rechtsongelijkheid op de loer.

De commissie Meijers, die zowel het eerste wetsontwerp als de gewijzigde versie scherp bekritiseerde, wees zeer treffend op het geconditioneerde, onzekere, karakter dat het staatsburgerschap van vele etnisch gemarkeerde Nederlanders hiermee zou krijgen. Kortom: met de aanname van de Bosmanwet zou niet alleen tweederangs-burgerschap worden geherintroduceerd voor Antilliaanse Nederlanders, maar zou ook een levensgroot precedent van rechtsongelijkheid voor iedereen die geïdentificeerd wordt als ‘etnische minderheidsgroep’ worden gecreëerd. Het wetsvoorstel van de VVD is groot onrecht en moet daarom afgewend worden.